Brein concluderen en presenteren

Pagina top navigatie elementen

Hoe leert het brein taal, lezen en rekenen?

Concluderen en presenteren

Transcript

LEERLING: Eh dan moesten ze en tekst lezen en eh daarna moesten ze vragen maken. En we hebben de tijd opgenomen, en iedere keer als ze een fout maken aan het was dan kwamen er 10 seconden bij.
LEERLING: Ja en we hebben dus hier zeg maar een tabel gemaakt, ja en daar zijn zeg maar de fouten al bij opgeteld, ik weet niet of je het kan lezen? Ja het maakt toch wel uit, en wij denken dat het komt door eh…
LEERLING: (…)
LEERKRACHT: De kinderen die de tekst hadden met plaatje hè, maakten die, deden die er langer over omdat ze langer le- lazen, of maakten ze ook veel meer fouten? Of maakten ze minder fouten?
LEERLING: Nou, ze maakten wel minder fouten.
LEERLING: Meer.
LEERLING: Niet.
LEERLING: Ja ze maakten meer fouten en volgens mij deden ze er ook langer over met lezen.
LEERKRACHT: Oké.
LEERLING: Het was allebei.
LEERLING: Maar als je het de tweede keer gaat doen met dezelfde tekst, dan weten ze toch al waar de tekst het over gaat?
LEERLING: Ja daarom gaan we een  andere tekst doen.
LEERLING: Niet waar.
LEERLING: Die wel vergelijkbaar is.
LEERLING: Eh hadden de plaatjes ook met de tekst te maken?
LEERLING: Ja. Want, bijvoorbeeld hier het laatste woord hier was astma, en dat was een astmaspuit. Allemaal van dat soort dingen.

LEERLING: Onze onderzoeksvraag is: zijn kinderen beter is plussommen dan in minsommen?
LEERLING: Ehm, hoe wij het hebben aangepakt. Wij hebben een test gemaakt met 10 plussommen en 10 minsommen, en toen hebben we eh de meisjes en jongens in twee groepen verdeeld, en ehm nadat ze die test hadden gemaakt gingen we kijken naar hoeveel fouten ze hadden. En dit is dan ongeveer het eindresultaat.. ehm ja het resultaat, en dan eh ongeveer 35% van de meiden vindt plussommen het moeilijkst, en 65% van de meiden vindt minsommen het moeilijkst.
LEERLING: En 70% van de jongens vindt minsommen het moeilijkst, en 30% van de jongens vindt plussommen het moeilijkst.
LEERLING: Onze verbeterpunten zijn: beter met elkaar samenwerken, en zorgen dat we het sneller af hebben, want we hadden niet heel veel tijd. En wat we de volgende keer willen onderzoeken: waar kinderen sneller op reageren.
LEERKRACHT: Wat ze sneller kunnen uitrekenen bedoel je.
LEERLING: Ja.
LEERLING: Hoe zijn jullie erachter gekomen dat ze  minsommen moeilijker vinden dan plussommen de meeste?
LEERLING: We hebben het gemiddelde genomen.
LEERLING: Ja maar heb je ze een blad gegeven?
LEERLING: Ja. En ze hadden de meeste minsommen hadden ze meer fout dan de plussommen.
LEERLING: Maar het kan toch ook zijn dat ze minsommen wel makkelijker vinden, en dan proberen ze die sneller te doen en dan gaat het fout.
LEERLING: Ja dat kan ook gewoon.
LEERLING: Hoe komen jullie op de vraag van plus- en minsommen?
LEERLING: Eh.. nou Laura en ik kwamen er een beetje mee en toen eh (…)
LEERLING: Ja we zijn er  een beetje, ik samen met Inde en toen Amber en toen kwam dit eruit.

LEERKRACHT: Toe maar!
LEERLING: Hallo, wij hebben de laatste weken een vraag onderzocht, de vraag is: Wie heeft er het meest moeite met schrijven, een dyslect van 10-12 of een normaal kind van 7-9?
LEERLING: Ehm we hebben eh 8 kinderen getest, eh 4 dyslecten en 4 jongere kinderen. En ehm ja we hebben hun tijd dus opgenomen en dit zijn de gemiddelde tijden.
LEERLING: De gemiddelde tijden van een gewoon kind van 7-9 is 3 minuut en 34 seconden. En van een dyslect van 10-12: 3 minuut en 8 seconden.
LEERLING: Dus degene die er het minst moeite mee heeft is: de dyslect. Maar ehm ja we hadden dus eigenlijk de jongere kinderen verwacht. Maar ehm, eh, het, eh, het komt omdat de dyslecten ouder zijn en dus ook meer woorden kennen.
LEERLING: Waarom onderzochten jullie dit?
LEERLING: Nou omdat Joep en ik dyslectisch zijn en Kika niet en toen werden we wel nieuwsgierig wie er beter was daarin.
LEERKRACHT: Als je nou eh, ook dadelijk nog oudere kinderen zou nemen…
LEERLING: Ja dat hebben we ook gedaan maar dat was wel een groot verschil.
LEERKRACHT: Ja daar hadden wij het toen nog over gehad, weet je nog?
LEERLING: Ja, dat hadden wij gedaan en die kinderen waren gewoon een minuut of twee sneller.
LEERKRACHT: Oké. Dus gewone kinderen van 10-12 van dezelfde leeftijd?
LEERLING: Ja, die waren echt ongelofelijk snel.
LEERKRACHT: Ja, dus dan zie je wel dat als je ehm… en als je dan… eigenlijk zou je dan ook moeten kijken naar dyslectische kinderen van 7-9, of dat ook nog zo’n verschil maakt, en dan heb je helemaal mooi…
LEERLING: Ja. Maar we konden geen dyslectische kinderen van 7-9 vinden.   
LEERLING: Niet genoeg in elk geval.
LEERLING: Niet genoeg.
LEERKRACHT: Ja klopt…

LEERLING: Ja onze verwachting was eigenlijk wel van, ja eigenlijk dat groep 8 wel, iets beter zou kunnen maken, maar daar zijn we nog niet eh.. ja daar waren we eigenlijk nog niet helemaal achter, hoe we het zouden doen. En de resultaten. Eh het gemiddelde van eh groep eh 6 was 4,3. En van groep eh 8 was 9,7 dus groep 8 heeft het beter, dit experiment gemaakt dan eh, dan eh groep eh 6. En ehm, ja het was een eh, het was goed gegaan alles, prima. En ehm, en we hadden vooral meer onzinwoorden dan normale woorden. En ehm ja iedereen heeft het goed gedaan die mee heeft gedaan. En we delen straks de blaadjes uit aan de kinderen die mee hebben gedaan. En ehm ja wat we beter zouden kunnen doen is wel ehm ja, eigenlijk hadden we het voor groep 6 hadden we het iets makkelijker kunnen maken, dus bijvoorbeeld als we de volgende keer verder zouden kunnen gaan, eh verder zouden gaan, dan zouden we  het met twee experimenten doen. Eentje voor groep 6 met wat makkelijkere woorden. En met ehm en van groep 8 ehm met wat moeilijkere woorden.
LEERKRACHT: Maakten de kinderen vaak dezelfde fout? Waren bepaalde onzinwoorden die extra moeilijk waren?
LEERLING: Ja er was een woord wat volgens mij maar een of twee kinderen goed hadden gedaan. Volgens mij of maar een zelfs.
LEERLING: Nee… Twee. Het was wel ook wel een lang, onbestaand woord.
LEERLING: Ja, ik weet ook niet of ik dat wel goed had gedaan, maar…
LEERKRACHT: En maakten ze dan bijvoorbeeld vooral de lange woorden deden ze die fout?
LEERLING: Ja vooral de lange woorden. En de zinnen.
LEERLING: Ja en de zinnen. Vonden ze moeilijk.
LEERLING: Er waren twee zinnen die waren allebei even moeilijk, die waren ook niet… echt bestaande. Ehm, de eerste was ‘Claire krijgt kralen op raam’ en de tweede was ‘Jan roept naar aap op stoep’, die was dan weer iets makkelijker. En er waren nog twee woorden en die waren, ja ook heel moeilijk: ‘kaastschaaf’, in plaats van kaasschaaf ‘kaastschaaf’, en eh, ‘spritheger’, ‘sprithegger’.
LEERLING: Heeft iedereen ook even lang over het flitsexperiment gedaan? Anders kan je volgens mij nog niet echt…
LEERLING: Ja, iedereen deed er wel even lang over.
LEERLING: Maar het was ook iets meer een seconde dan… maar het was vooral tegelijkertijd, je zag ook wel als een iemand klaar was waren ook al de anderen heel snel klaar.
LEERLING: Ja en bovendien dit is ook niet eh, deze woorden zie je maar 0,1 seconde dus daar kun je ook niet echt eh, langer over doen dan de anderen op zich.
LEERLING: Ja maar ik bedoel als ze het op willen schrijven bijvoorbeeld dat ze dan extra lang denken.
LEERLING: Ja ze denken wel na maar niet…
LEERLING: Ja maar het komt heel snel voorbij dus je moet wel even goed herinneren wat je nou hebt gezien. Dus dat is dan wel eh… weer wat anders.

LEERLING: Kinderen van 10 en 11 jaar, ehm ja die mochten meedoen, en, ja, iedereen vond, ja één op één na, één vond het ehm onzinwoorden geloof ik makkelijker, en de rest vond allemaal eh met echte woorden makkelijker.
LEERLING: Ja, ze vonden het beter en ze waren volvonden wij ook beter. Volgende keer zouden we ook (…) niet alleen kinderen van 10 en 11 jaar, zouden we het ook bij volwassenen willen proberen.
LEERLINGEN: De reacties van ons drie zijn eh, Merlijn ehm vond het een heel  leuk idee, Kevin ehm, ehm vond het gewoon ook heel leuk omdat het net leek dat wij ehm gewoon een soort van mensen zijn die alles vertellen aan allemaal kinderen van tijden, en ik vond het heel erg leuk ehm, onderzoek ik vond het gewoon allemaal heel leuk.
LEERKRACHT: Heel goed.
LEERLING: Hier worden wij nog geïnterviewd, Merlijn en ik, dat was ehm van vorige week.
LEERLING: Dat was het.
LEERLINGEN (applaus)
LEERKRACHT: Hebben jullie kinderen gevraagd, wat kinderen makkelijker vonden, de onzinwoorden of…
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Of hadden jullie dat ook gemeten met fout en zo?
LEERLING: Allebei wel. Ja.
LEERLING: We hebben, eerst gingen we de gedichten ook nog kijken, ja, en ze vonden het zelf ook beter. Ja, we vroegen het ook.
LEERKRACHT: Hoe heb je het precies berekend, wat heb je gedaan om erachter te komen?
LEERLING: Ja we hebben het gevraagd en de meerderheid vond het met eh...
LEERLING: Bestaande woorden.

LEERLING: Wij verwachtten dat ze, dat keersommen makkelijker waren omdat ze de tafels al kennen. Ja, we kwamen er later achter dat eh onze plussommen veel makkelijker waren. Want onze keersommen ja daar waren veel meer fouten in gemaakt, veel minder fouten in de keersommen want…
LEERLING: Nou we hebben eerst ehm een blad met sommen gemaakt, en ehm daarna heb ik het uitgerekend, want ik mocht dat blad met sommen niet zien omdat ik het anders al wist maar dat had ik dus gemaakt en dan konden we kijken wat de tijd van mij was, zodat we wisten hoe lang kinderen erover mochten doen. En daarna hebben we met, ja een stopwatch bij, uitgerekend, ja gekeken hoe lang, ja ze hadden een bepaalde tijd, en gekeken welke sommen goed waren en welke fout, en die die niet gemaakt waren die rekenden we fout.
LEERLING: Ehm nou de resultaten waren dat ehm, dat ehm, nou (…) de beste was. Nee ehm nou dat er veel ehm, dat er bij sommige kinderen was het heel erg anders dan bij andere. Bij de een is het hier bijvoorbeeld gelijk en hier is het ook gelijk qua goed bij keer- en plussommen. Maar hier is het wel verschillend, en ehm zo zie je er wel een paar die anders zijn.
LEERLING: Nou ehm, ja, bij ons onderzoek is eruit gekomen dat ehm de plussommen in dit geval makkelijker waren…
LEERLING: Dan de keersommen.
LEERLING: Ja. De keersommen waren dus wel iets moeilijker.
LEERLING: Hebben jullie verbeterpunten?
LEERLING: Ja we hadden het ehm, ja iets beter kunnen doen. Want we waren eerst de bladen kwijtgeraakt, en daardoor hadden wat minder tijd om dit te doen. Dus. Anders hadden we wat meer dingen erbij kunnen maken.

Omschrijving

De leerlingen houden in groepjes een presentatie over hun eigen onderzoek. Sommigen doen dat met behulp van PowerPoint, anderen hebben een poster gemaakt. De rest van de klas en de studenten stellen vragen over het onderzoek en de resultaten.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Hoe leert het brein taal, lezen en rekenen?

Deze lessenserie is ontworpen en uitgevoerd in samenwerking met het Wetenschapsknooppunt van de Radboud Universiteit NIjmegen (WKRU).

Kijkwijzer

lesfasen